C

==

C Conatie, zn, vr (mw: -s), daterend van na 1950, afgeleid van het Latijnse conatio (poging) van conari (beproeven, ondernemen)

1) een streven of poging

2) het aspect van de mentale processen dat betrekking heeft op streven en willen

==

Abigail had aangenomen dat de deur naast de trap een kastdeur was. Dat was niet zo.

‘Deze vormt de toegang tot de vuurtoren,’ legde Lottie uit. Ze opende de deur en de laatste stralen van de middagzon vielen de huiskamer in. ‘Leuk, hè?’

‘Erg leuk, ja.’

Abigails slaggemiddelde voor aannames was laag en werd steeds lager. Over het algemeen probeerde ze ze te vermijden, evenals andere woorden van dezelfde strekking. Veronderstellingen, vermoedens, speculaties; het waren allemaal mooie termen voor giswerk. Een hypothese opstellen had een klank van geleerdheid, postuleren neigde naar het wetenschappelijke. Het betekende allemaal hetzelfde. Het enige onderscheid werd gevormd door de subtiele verschillen in gevoelswaarde. Gissen klonk breed, riskant, onbetrouwbaar. Zelfs een gefundeerde gissing kon een schot in het duister zijn. Abigail gaf de voorkeur aan deduceren of concluderen. Ze was de laatste tijd met geen van beide erg succesvol geweest. Tot dusver had ze allerlei veronderstellingen gedaan wat het eiland en de vuurtoren betrof, en de meeste daarvan waren onjuist geweest.

‘Ik zou wel met je naar boven gaan,’ zei Lottie, ‘maar dat kan niet vanwege mijn ischias.’ Ze wreef over haar been om haar opmerking kracht bij te zetten.

Nieuwsgierig stak Abigail haar hoofd door de deuropening. Een smeedijzeren wenteltrap leidde door de vuurtoren naar boven, wat van onderen af een duizelingwekkende aanblik vormde, om nog maar te zwijgen van hoe het er van bovenaf uit moest zien. De gewitte muren droegen een duizelingwekkend ruitpatroon van schaduwen, veroorzaakt door de trap, waardoor een zwart-witte caleidoscoop was ontstaan. Abigail werd erdoor betoverd. De rest van het huis was een onbetwistbare puinhoop, maar de vuurtoren was fantastisch.

‘Ik kan later ook nog wel naar boven,’ zei ze nonchalant. Nog steeds boos op Lottie omdat die had gelogen over de slechte staat van het gebouw, wilde ze haar hernieuwde enthousiasme nog niet laten varen. Abigail had een verlaging van de huur bedongen nadat Lottie haar had verteld dat er onderhoudsplichten aan de bewoning van het wachtershuis verbonden waren. Zelfs met die korting meende Abigail dat Lottie háár eigenlijk zou moeten betalen om hier te wonen.

‘Zoals ik al zei toen we elkaar voor het eerst aan de telefoon hadden, is de vuurtoren niet meer operationeel,’ begon Lottie. ‘Niettemin doet dat niets af aan de schoonheid of het belang ervan.’ Het was een ingestudeerde inleiding voor de geoefende toespraak die volgde.

‘De vuurtoren van Chapel Isle is gebouwd in 1893. De bouw duurde meer dan negentien maanden. De prachtige wenteltrap telt honderdtwee treden tot helemaal bovenin. We hebben origineel Fresnel-glas. Het beste van het beste. Speciaal gemaakt voor vuurtorens om voor lange en zuivere lichtstralen te zorgen. We zijn de op tweeëntwintig na oudste overeind staande vuurtoren in het land en het aantal boten dat veilig is binnengeleid terwijl de vuurtoren in gebruik was wordt in de duizenden geschat. De toren van Chapel Isle is een prima staaltje van Amerikaanse betrouwbaarheid.’

Lottie sloeg haar armen over elkaar om aan te geven dat ze klaar was met haar speech. Het was moeilijk om te beoordelen of ze onder de indruk was van de geschiedenis van de vuurtoren of van zichzelf.

‘Omdat jij als wachter zult optreden, ben je ook verantwoordelijk voor de werkende onderdelen van de vuurtoren.’

‘Maar daarnet zei je nog dat er geen werkende onderdelen waren.’

‘Die zijn er ook niet echt. Maar we moeten de schijn ophouden, niet dan?’

Abigail keek nog eens naar het gehavende meubilair in de woonkamer.

‘Voor een deel dan toch. Deze vuurtoren is een bron van trots voor de plaatselijke bewoners, dus het is belangrijk om de tradities voort te zetten.’

Daarmee had Lottie haar te pakken. Abigail wilde beslist niemand voor het hoofd stoten. ‘Wat voor tradities?’

‘Ik ben blij dat je het vraagt.’ Ze ontsloot een tweede deur, die onder de trap zat, maar maakte hem niet open. ‘Je zult de boiler in de gaten moeten houden. Die kan weleens lastig doen. Vooral in de winter.’

Als de boiler een belangrijk deel was van die zogenaamde tradities, kon Abigail zich niet voorstellen wat de andere zouden zijn.

‘En de verwarmingsketel?’

‘Hoezo verwarmingsketel?’

‘Is er geen verwarmingsketel? Hoe wordt het huis dan verwarmd?’

‘Op de ouderwetse manier.’ Lottie knikte naar de open haard en de roetvlekken eromheen. Er lag een hoop as onder het rooster.

Toen Abigail ermee had ingestemd het huis te huren was het niet bij haar opgekomen dat open vuur haar enige bron van warmte zou kunnen zijn. De angst kolkte door haar borstkas.

‘Ik moet er ook nog bij zeggen dat er in de kelder een oud waterreservoir zit voor ondergrondse opslag van water. Dat is in verband met overstromingen. O, en je moet regelmatig controleren of de generator goed werkt. Als de stroom op het eiland uitvalt, gebeurt dat hier namelijk het eerst.’

Lottie spuide nog een poos langer allerlei informatie met betrekking tot de vuurtoren en het huis, variërend van hoe ze het rookkanaal moest openen tot hoe ze moest voorkomen dat de leidingen bevroren. De maatregelen waren al net zo bedroevend als de gebeurtenissen die ze geacht werden te voorkomen. Terwijl de waslijst van verantwoordelijkheden groeide, probeerde Abigail te onthouden wat ze allemaal wel en niet moest doen.

‘Stop even, Lottie. Kunnen we beginnen met de basis? Waar zit bijvoorbeeld de meterkast?’

‘In de kelder, lieverd.’

‘Dan kunnen we beter daar even gaan kijken, als afsluiting van de rondleiding.’

‘Ik... ik... ik kan daar niet naar beneden.’ Lottie deinsde onbewust bij de kelderdeur vandaan. ‘Ik bedoel, door mijn ischias.’

‘Dan ga ik wel. Vertel me alleen even waar ik de meterkast kan vinden.’

‘Nu?’

‘Waarom niet?’

‘Omdat we nog andere dingen te doen hebben. Een hoop dingen. Een hele hoop. We moeten nog naar de... de...’ Ze zocht wanhopig naar een antwoord. ‘De schuur.’

‘De schuur?’

‘Tuinslangen, harken, snoeischaren. Dat zijn belangrijke details.’

Wat Lottie ook bezielde, het kleurde haar gezicht vuurrood. Abigail was bereid overal met haar heen te gaan als het haar zou kalmeren. Ze beduidde Lottie haar voor te gaan en zei: ‘Op naar de schuur dan maar.’

‘Uitstekend. Hierheen, alsjeblieft.’ Lottie klopte zachtjes op haar borst en deed alsof ze haar ketting goed had gehangen. Abigail merkte het op doordat ze zelf ook zoiets had gedaan toen Denny haar op de veerboot per ongeluk had laten schrikken.

‘Alles goed met je, Lottie? Je lijkt wat angstig.’

‘Alles is in orde, liefje,’ zei ze echter terwijl ze zich naar de buitendeur haastte. ‘Echt waar, niets aan de hand.’

Buiten zongen vogels de ondergaande zon toe en de krekels werden rustiger nu de lucht afkoelde. Hoewel Chapel Isle aan dezelfde kustlijn, op hetzelfde werelddeel en hetzelfde halfrond lag als Boston, was het eiland door het weer, of beter gezegd door Abigails bewustzijn daarvan, een heel andere wereld. De windrichtingen bleken duidelijk uit de manier waarop de meeuwen door de lucht zwenkten en uit het wisselend getij in het hoge gras van waardoorheen Lottie en zij om de vuurtoren heen ploeterden.

‘Het zal je wel zijn opgevallen dat er geen tv is. Het huis heeft echter wel een antenne. Je kunt het kabelbedrijf op het vasteland bellen om je te laten aansluiten. Je hebt toch een televisie meegebracht, of niet?’ vroeg Lottie, en het gras maande haar met elke stap tot stilte.

‘Nee, dat heb ik niet.’

Het geluid in Abigails leven was al maanden gedempt en de beeldresolutie was korrelig. Het volume ging eindelijk weer iets omhoog en alles waar ze op afstemde kwam eindelijk weer luid en duidelijk door, dus ze wilde geen televisie.

Lottie bleef verbluft stilstaan. ‘Dat meen je niet, Abby. Ben je gek?’

‘Dat zou best kunnen.’

‘Ik zou het absoluut niet volhouden zonder mijn soapseries. Ik dank de Heer elke dag dat hij ons televisie heeft gegeven. En een computer dan? Heb je die wel meegebracht?’

‘Nee.’

Haar laptop was ook ten prooi gevallen aan het vuur. Abigail waardeerde haar computer als werktuig, maar ze kon best leven zonder internet, e-mail, zelfs zonder mobiele telefoon zolang ze maar een vaste lijn had. Er was een hoop waar ze zonder kon leven. Er was nog veel meer waar ze zonder zou moeten leren leven.

‘Ik heb zelf ook niet zoveel met computers,’ merkte Lottie op. ‘Ik kan wel patience spelen op de computer die mijn man heeft gekocht, maar dat is het ook een beetje. Voor mij is het gewoon een grote presse-papier. Trouwens, dat daar is het brandstofhok.’ Ze wees naar een klein gebouwtje aan de voet van de vuurtoren. ‘Daar bewaarden ze de kerosine voor de lamp. Het is nu leeg, dus daar hoef je je geen zorgen over te maken.’

Eén ding minder op een groeiende lijst van honderden, peinsde Abigail.

‘Nee maar, Abby. Wat ga je hier in je eentje doen zonder tv of computer?’

‘Ik heb mijn boeken.’

‘Dan hoop ik dat je er genoeg hebt meegebracht, want je zult er een hoop nodig hebben. Persoonlijk zou ik wel een roman per dag kunnen lezen. Ik vlieg erdoorheen als door een doos Kleenex. Ken je dat type? Die vlotte verhalen over dames in nood en knappe gespierde mannen. Lieve hemel, die doen mijn bloed sneller stromen. Ik zal je er wel een paar lenen.’

Abigail had geen belangstelling voor romannetjes van Lottie. Ze antwoordde beleefd: ‘Je hoeft geen moeite voor me te doen.’

‘Het is geen moeite. Niet in het minst.’ Van een bevend wrak was Lottie in nauwelijks een minuut tijd weer helemaal haar pittige zelf. ‘We zijn er. Dit is de schuur.’

De ‘schuur’ was handgebouwd van houten planken en met grote rotsblokken van de kustlijn als fundering en leek een uit de kluiten gewassen brandkast. Lottie maakte het hangslot open. ‘Daar ligt het brandhout. En dat zijn de kerosinelantaarns. Die zijn een must. We hebben spaden, emmers, een grasmaaier...’

Terwijl Lottie alle voorwerpen in het schuurtje opsomde, sloeg de enorme omvang van Abigails beslissing haar plotseling vol in het gezicht. Ze was nu officieel de vuurtorenwachter. Wat er ook moest gebeuren, zij was degene die het moest doen. Ze had de levensstijl geromantiseerd, en die gekleurd met eenvoudige taken zoals het schoonmaken van het glas boven in de toren en het zo nu en dan wieden van onkruid. Het sjofele schuurtje vol met stoffige werktuigen en oude potten mierengif was een aanwijzing van hoezeer Abigail had onderschat wat het zou inhouden om de wachter van een vuurtoren – liever gezegd een vervallen vuurtoren – zou inhouden.

‘Vat je het allemaal, Abby?’

‘Ieder woord.’

Ze had geen letter opgevangen van wat Lottie zei.

‘Merle Braithwaite van de ijzerwarenhandel kan alle andere vragen beantwoorden die je misschien nog hebt.’

‘Was hij de vorige wachter?’

‘Merle? Lieve hemel, nee. Een inboorling. Hij houdt de zaak in de gaten sinds de vorige wachter is vertrokken.’

‘Wanneer was dat?’

‘Jeetje, dat kan ik me eigenlijk niet herinneren.’

Abigail twijfelde er niet aan of dat was een leugen. Ze was de tel al kwijtgeraakt van alle leugens die Lottie haar had verteld.

‘Je moet een buitengewoon mens zijn om voor een monument als dit te zorgen.’

Als ‘buitengewoon mens’ een eufemisme was voor idioot, dacht Abigail, dan was dat de eerste oprechte uitspraak die ze uit Lotties mond had vernomen.

‘Ik moest maar eens terug naar kantoor, dan kun jij gaan uitpakken.’

‘Ja, natuurlijk. Prima.’ Abigail volgde haar verbouwereerd naar de voortuin.

Lottie hees zich in haar Suburban en wierp Abigail een set sleutels voor het huis toe. ‘Bijna vergeten.’

De sleutelring viel zwaar in Abigails hand. Er zaten meer sleutels aan dan ze kon plaatsen.

‘Wacht. Ze zijn niet gemarkeerd.’

‘Oeps. Waar zit ik met mijn verstand? Ik heb ze al eeuwen, dus ik weet wel waar ze voor zijn. Ik zal een briefje voor je maken en een stel van die ronde rubberen dingetjes voor je halen om eraan te schuiven. Denk erom, Abby, dat je me belt als je iets nodig hebt. Of praat met Merle. Hij kent het hier vanbinnen en vanbuiten.’

Met een claxonstoot als afscheid reed ze weg en liet ze Abigail achter in het kniehoge gras. Die bleef daar nog even staan en keek van de hoog boven haar uit rijzende vuurtoren naar de bos ongemarkeerde sleutels in haar hand. Abigail realiseerde zich plotseling dat sinds haar komst naar Chapel Isle haar hele identiteit was veranderd. In plaats van een gerespecteerd lexicografe was ze nu de wachter van een bouwvallige vuurtoren, en in plaats van in een leuke buitenwijk woonde ze op een eiland overal kilometers vandaan. Ze was niet langer Abigail, maar Abby, een persoon die ze helemaal niet kende, een vreemde.

‘Pas op met wat je wenst.’

==

De schemering daalde over het eiland neer en dompelde de kust onder in lichtgrijs terwijl Abigail volhardend de auto uitlaadde. Het werd gestaag kouder en daar op de kaap zwakte de wind niets af. Ze liep talloze malen van de stationcar naar het huis en terug. Telkens als Abigail dacht dat ze klaar was, vond ze weer meer boeken onder de zittingen of tussen de kussens. Toen haar auto eindelijk leeg was, ging ze opgelucht naar binnen.

Het huis was donker en kil. Ze deed de lampen aan en de koperen kroonluchter midden in de kamer flakkerde even en gaf onwillig licht. Toen haar tanden begonnen te klapperen, wist Abigail wat haar te doen stond. Ze moest de haard aanmaken.

‘Je kunt dit. Je zult wel moeten. Anders bevries je.’

Ze keek ingespannen naar de open haard en realiseerde zich pas na een poosje wat er aan ontbrak.

‘Geen hout, geen vuur.’

Abigail liep naar het schuurtje, de hele weg achtervolgd door de wind. Ze probeerde allerlei sleutels en vervloekte Lottie omdat die het hangslot weer had gesloten. Bij de achtste poging had ze succes.

‘Dat wordt een hele klus,’ zei ze en ze laadde zoveel mogelijk brandhout op haar armen. Met de houtblokken tot haar kin opgestapeld, duwde Abigail de deur van het schuurtje dicht. Het viel op deze manier niet mee het schuurtje weer af te sluiten, maar bij de vierde poging lukte het.

Het haardrooster kreunde toen ze het hout erop gooide.

‘Je bent niet de enige die er niet blij mee is. Geloof me.’

Abigail stond in gevechtshouding voor de haard, haar handen naast haar lijf als een revolverheld, en zei: ‘Wat nu? Lucifers.’

Een zoektocht in de keukenladen leverde niets op. De meeste klemden. Van degene die ze wel open kreeg, bevatte er eentje een dof geworden bestekset en een andere een gevlekte garde. De derde lag vol broodkruimels.

‘Niet echt veelbelovend.’

De bovenkastjes waren haar laatste hoop. Achter het eerste stel deurtjes stonden allerlei verschillende borden en schaaltjes slordig opgestapeld. Het volgende kastje bevatte een bonte verzameling mokken en glazen. Er restte nog één kastje. Er stak een doosje lange lucifers onder een stapel groezelige potten en pannen uit. Abigail schudde met het doosje, dat tot haar opluchting rammelde.

‘Je hebt lucifers en je hebt hout. Je kunt het.’

Haar handen beefden toen ze het rookkanaal opende en een lucifer uit het doosje haalde. Net toen ze hem wilde aansteken hield ze zich in.

‘Aanmaakmateriaal.’

Ze had aanmaakhout of krantenpapier nodig, maar had geen van beide. Even kwam het idee bij haar op om een bladzijde uit een van haar boeken te scheuren, maar dat schoof ze snel weer terzijde. Het had ook geen zin de keukenkastjes en -laden te doorzoeken. Terwijl Abigail de mogelijkheid overwoog de gordijnen van de woonkamer te gebruiken, schoot haar iets te binnen. Ze zocht in haar tas naar de toeristische brochure over Chapel Isle die Lottie haar had gestuurd.

‘Je bent nu hier, dus je hebt die brochure niet meer nodig.’

Ze ging op haar knieën voor de haard zitten en pakte de lucifer tussen haar vingertoppen, maar kon hem niet aansteken. Ze kon het gewoon niet. Verslagen gooide ze de brochure opzij, dook in elkaar op de bank en huiverde. Ze had het vreselijk koud, maar was niet in staat de haard aan te maken.

Abigail had die nacht gedacht dat ze droomde toen ze haar ogen opendeed en haar huis tot de grond toe zag afbranden. Steunbalken bogen door en verpulverden. Ramen barstten kletterend naar buiten en braakten de stank van verbrand metaal en chemische dampen uit. Het dak bulderde toen het openscheurde. De muren stortten krijsend in. Ze had het allemaal gezien, gehoord en geroken toen ze nauwelijks bij bewustzijn op straat lag, gemuilkorfd door de rook die haar keel had verschroeid, niet in staat de brandweermannen te vertellen dat haar man en hun vierjarige zoontje Justin nog binnen waren. Terwijl haar huis voor haar ogen instortte, vulde de lucht zich met wervelende, brandende asdeeltjes, een zee van sterren te midden van de rookwolken, alsof de hemel voor een nacht op aarde was neergedaald. Haar man noch haar kind konden het hebben overleefd. Abigail kon geen woorden bedenken, geen woorden die ze zou hebben willen zeggen, zelfs als ze had kunnen praten.

Ze werd wakker in het ziekenhuis en zag haar ouders, haar broer en twee politieagenten. Haar vader beschreef haar verwondingen en gaf de prognose. Haar luchtpijp was beschadigd, maar ze zou mettertijd weer wel kunnen praten. Haar moeder smeekte haar nu niet te proberen te praten. Haar broer drong erop aan dat ze naar de politieagenten luisterde, die uitlegden dat de buren die het alarmnummer hadden gebeld, hadden gezien dat haar man Paul haar bewusteloos naar buiten droeg. Hij had haar voorzichtig op het gras gelegd en was toen terug naar binnen gelopen om hun zoontje te halen.

Abigail begreep waarom Paul haar als eerste had gered. Hij was een wiskundige en had gereageerd naar zijn aard. Justin woog amper vijftien kilo. Abigail was vier keer zo zwaar. Het was een simpele vergelijking. Hij had besloten de kracht die hem nog restte te gebruiken om haar in veiligheid te brengen voordat hij terugging voor hun zoon. Hij had niet kunnen berekenen dat het huis zou instorten.

De brandweer had alles gedaan om hen te redden, zo verzekerden de politieagenten Abigail. De brand was hevig geweest; er waren brandweerwagens van drie dorpen nodig geweest om hem te blussen.

Er was maar één vraag die Abigail de agenten wilde stellen, al kon ze daar door de medicijnen die de dokters haar hadden gegeven nauwelijks greep op krijgen. De mengeling van verdriet en krachtige pijnstillers verdoofde haar hersenen. Ze deed haar uiterste best bij bewustzijn te blijven en gebaarde naar een aantekenboekje.

Ze schreef het woord: hoe?

De agenten wisselden blikken met haar vader. Abigail merkte dat haar familie zich schrap zette voor haar reactie. De oorzaak van het vuur was een gaslek in het nieuwe fornuis dat onlangs was geïnstalleerd. Door een slecht aangesloten leiding was er gas tussen de muren gestroomd, dat de hele spouw van het huis had gevuld. Vervolgens was het gas ergens door ontbrand. De brandweer kon de exacte oorzaak niet aanwijzen. Een spanningspiek. Een defecte draad. Zelfs het indrukken van een kapotte lichtknop zou genoeg zijn geweest om het gas dat in de spouw was gestroomd te laten ontbranden. Ondanks de medicijnen begreep Abigail wat de agenten haar vertelden en ze wist het meteen.

Paul en zij hadden het fornuis een week eerder gekocht. Ze hadden urenlang naar allerlei apparaten gekeken en mogelijkheden en prijzen vergeleken. Het fornuis dat Abigail graag wilde hebben was erg duur, dus ze keek ook naar andere modellen. Paul wilde daar niets van horen.

‘Koop het fornuis dat je wilt hebben,’ had hij gezegd terwijl hij haar hand vastpakte. ‘Je verdient het,’ waren zijn exacte woorden. ‘Zit maar niet in over het geld. Denk eens aan die eerste lading kaneelkoekjes. Ik kan ze al bijna ruiken.’

Kaneelkoekjes waren de favoriete koekjes van haar zoon, dus op de dag dat het fornuis werd afgeleverd ging Abigail de ingrediënten kopen. Ze was van plan geweest ze de volgende dag te pakken. Die kans had ze niet gekregen.

Abigail bleef een maand in het ziekenhuis. Haar familie en vrienden kwamen dagelijks op bezoek. Hun gezelschap bood haar weinig troost. Door de medicijnen was ze zo suf dat ze weinig meer kon doen dan knikken wanneer ze werd aangesproken. Haar verwondingen genazen langzamer dan de dokters hadden voorspeld. Abigail had tijdens de brand een combinatie van brandend gas en rook ingeademd, die haar longen had verbrand en haar keel had geschroeid. Simpelweg ademhalen was een kwelling, slikken een ellende. Abigail voelde de lucht door haar neus gaan en de tocht door haar borstkas maken. Hoewel haar denkproces van stroop leek door de medicijnen, was ze dankbaar dat ze de ergste pijn niet voelde. Haar verdriet was echter een op zichzelf staande kwelling en kende graden die geen enkele thermometer kon meten. Het ironische was dat alleen de binnenkant van haar lichaam verbrand was. De vlammen hadden haar huid gespaard, maar waren diep in haar gedrongen en hadden brandwonden achtergelaten die niet zouden genezen.

Het vuur verkoolde alles wat Abigail had gekoesterd en tekende zowel haar verleden als haar toekomst. De rechtszaak die haar broer, een advocaat, had aangespannen tegen het bedrijf dat het fornuis had geïnstalleerd zou maanden of misschien zelfs jaren duren. Intussen was het geld van Pauls levensverzekering een schrale troost. Het betekende weliswaar dat ze een poos niet zou hoeven te werken, maar dat kon Abigail niets schelen, want ze hield van haar werk. Ze was hoofd lexicografie bij een bedrijf dat elektronische woordenboeken voor buitenlandse markten produceerde, een fantastische baan. Ze had echter niet meer de energie om te werken, noch het vermogen om zich lang te concentreren. Telkens wanneer ze probeerde te lezen, dwarrelden de woorden over de bladzijde. Vanuit het niets schoten haar flarden van oude gesprekken met Paul te binnen of had ze het gevoel dat ze met haar hand door Justins haren streek. Hij had engelenkrulletjes gehad, die in zijn ogen vielen als zij ze te lang lieten worden. Heel even voelde ze weer de haren tussen haar vingers, maar dan verdween het gevoel weer. Dat was het enige dat er over was van haar gezin, herinneringen die als brandend papier zwart kleurden langs de randen en tot as vergingen.

==

De duisternis verhulde het uitzicht op de oceaan door de ramen van het huis. Abigail blies in haar handen om ze warm te krijgen, streek een haar uit haar gezicht en ontdekte toen dat ze had gehuild. Dat had ze niet gemerkt.

Volgens haar horloge was het acht uur. Het leek veel later. Abigail had in geen uren gegeten. Het enige dat ze had was een appel die nog over was van de autorit.

‘Het is dat of de kruimels uit de keukenlade.’

Met haar avondeten in haar ene hand en een plunjezak in de andere liep Abigail de trap op om haar bagage naar de slaapkamer te brengen. Twee treden van boven bleef de tas aan de trapleuning haken, waardoor ze niet verder kon. Ze trok en trok, maar zonder succes.

‘Gesloten deuren, klemmende laden, een enge open haard en nu ga jij ook nog moeilijk doen?’

Abigail klemde de appel tussen haar tanden om haar andere hand vrij te hebben en gaf een flinke ruk aan de plunjezak. Het hengsel kwam los van de trapleuning, maar door de kracht waarmee de zak tegen haar aan botste vloog het stuk fruit uit haar mond. Ze keek hulpeloos toe terwijl het de smerige trap af rolde. Tegen de deur lag de appel stil.

‘Daar gaat mijn avondeten.’

Te moe om zich er druk over te maken gooide Abigail de plunjezak op het bed, waardoor een ontmoedigende wolk stof opdwarrelde.

‘En een goede nachtrust dito.’

Nadat ze het bed had afgehaald, verving ze de ongewassen lakens en sprei door de meegebrachte handdoeken, die ze deels in een patchworkpatroon neerlegde. De rest bewaarde ze om als dekens te gebruiken. Ze stond haar pyjama aan te trekken toen het overduidelijk werd dat de handdoeken niet dik genoeg zouden zijn om haar warm te houden. Het was ijskoud in huis. Abigail trok een extra shirt en een sweater aan, en een joggingbroek.

‘Ik ben benieuwd of je erin zult slagen je tanden te poetsen. Je kunt je armen nauwelijks bewegen met zoveel kleren aan.’

Dezelfde bruine smurrie die eerder die middag uit de kranen was gekomen, sputterde ook nu in het fonteintje. Abigail liet de kraan lopen tot er schoon water uitkwam. Ze keek naar haar spiegelbeeld in de scheef hangende spiegel boven het fonteintje en herkende zichzelf nauwelijks. De extra kleren maakten haar dubbel zo dik en haar haren waren door de wind uit model geblazen, haar ogen waren bloeddoorlopen en haar gezicht gezwollen van het huilen.

Was dit Abby?

Als haar volledige naam voor de persoon stond die ze voor de brand was geweest, dan moest ze nog definiëren wie ze vanaf nu zou zijn.

Hunkerend naar slaap en in haar ogen wrijvend schuifelde ze naar de slaapkamer, maar besefte toen dat ze haar contactlenzen nog moest uitdoen. Toen ze terugkwam in de badkamer, was het licht uit. Abigail herinnerde zich niet dat ze op de schakelaar had gedrukt. Nerveus testte ze hem, wachtend op de geur van rook of het woesj-geluid van vlammen. De schakelaar klikte en het licht ging aan. Toen ze ervan overtuigd was dat er niets zou gebeuren deed Abigail het licht uit.

‘Je bent je lenzen vergeten. Alweer.’

Ze draaide zich om. De badkamerlamp was aan.

‘Het is kortsluiting. Gewoon kortsluiting in de bedrading. Dit is een oud huis. Het is alleen maar kortsluiting.’

Abigail deed snel haar contactlenzen uit en zette haar bril op. Ze drukte op de lichtschakelaar en hield hem omlaag. De lamp ging uit en liet haar in volslagen duisternis achter. Ze kroop in bed, nestelde haar hoofd op het T-shirt dat ze over het kussen had getrokken, trok de handdoeken over zich heen en rilde.

Het woei hard buiten. Het stenen huis was daar weliswaar ongevoelig voor, maar dat gold niet voor de ruiten. Bij elke windvlaag trilde het glas in de sponningen, een geluid dat wel iets weg had van statische ruis op de radio, willekeurig en enerverend.

‘Daar gaan mijn rust en vrede.’